top of page
  • Foto van schrijverSusan van Eyck

Wisselvallige dagen deel 6 - Evelien


‘Nee, maar even serieus,’ grinnikt de jongen van het recreatieteam. ‘Je hebt ons mooi ingemaakt.’

‘Klets niet, man.’ Ik geef hem plagerig een por. ‘Ik kan helemaal niet voetballen. Je hebt die bal gewoon expres doorgelaten. Puur uit medelijden omdat ik zo slecht was.’

‘Oh ja?’ Met zijn mooie groene ogen kijkt hij me geamuseerd aan. ‘Misschien kan ik wel helemaal niet keepen.’

‘Echt wel.’ Ontspannen leun ik achterover en kijk opzij naar zijn vrolijke, levendige gezicht. ‘Ik vond het wel zielig voor dat meisje, hoor. Zo’n mooi strak doelpunt maken en dan te horen krijgen dat het buitenspel was.’ Ik zie het moment weer voor me, met een mengeling van medelijden en een beetje leedvermaak. Het zag er zo stom uit, die euforische, triomfantelijke blik die heel langzaam van haar gezicht af droop.

‘Daar moet ze maar tegen kunnen, hoor. Je kunt niet altijd winnen. Het is maar een spelletje.’

‘Dat is waar. Zoiets had mij trouwens ook kunnen overkomen, ik weet echt helemaal niks van voetbal. De mensen om mij heen hebben het allang opgegeven om me de buitenspelregel uit te leggen. Dus dat doelpunt van mij had ook hartstikke ongeldig kunnen zijn.’

‘Maar waarschijnlijk had jij het niet zo erg gevonden.’ Hij raakt mijn arm heel even aan. ‘Jij had er om kunnen lachen. Dat is het verschil.’

‘Hoe weet jij dat nou?’ vraag ik verbaasd.

‘Dat weet ik gewoon. Jij bent niet zo’n type dat zich daardoor van haar stuk laat brengen.’

‘Maar ik denk dat dat meisje je leuk vindt.’ Oh, help, wat zeg ik nou weer? Dat klinkt net alsof dat het verschil is tussen haar en mij. Alsof ik hem dus niet leuk vind. En het punt is: dat vind ik wel. Al wil ik tegelijkertijd weer niet dat hij dat nu al aan me merkt. Nog niet. Niet voordat ik heb uitgevogeld wat ik daarmee aan moet en of het überhaupt wel kan om iemand leuk te vinden, zo snel na Sander. En of ik eigenlijk wel een kans maak.

‘Ik weet wel zeker dat ze me leuk vindt, ze laat geen gelegenheid onbenut om me dat te laten merken. We hebben heel kort iets gehad, of liever gezegd, we hebben een keertje gezoend tijdens het trainingsweekend. Van mijn kant was het niet echt de bedoeling, maar zij is vastbesloten om het nog een keer te doen. Wat haar niet gaat lukken.’

Ze hebben dus gezoend. Er gaat een steekje van jaloezie door me heen dat ik meteen weer probeer weg te drukken. ‘Wat jou betreft zit er niet meer in?’ vraag ik voor de zekerheid.

‘Nee. Ze is mijn type niet.’ Hij kijkt me recht in mijn ogen en er ontstaat een orkaan van kriebels in mijn onderbuik waardoor ik even naar adem moet happen. ‘Maar goed, genoeg over haar. Jij bent hier met je ouders op vakantie?’

‘Nou...’ Ik twijfel even of ik het hele verhaal wel moet vertellen. Ik wil niet zo’n vrouw zijn die te pas en te onpas over haar ex zeurt, maar ik weet ook niet of ik wil dat hij denkt dat ik op mijn vierentwintigste de gewoonte heb om mijn zomers door te brengen in de caravan van mijn vader en moeder. ‘Ik zou met mijn vriend naar Zuid-Frankrijk gaan, maar het is uit. Dus hij zit nu daar met zijn nieuwe vriendin. En ik dus hier met mijn familie.’

‘Dus hij had een ander?’

‘Die dingen gebeuren.’ Voor het eerst in al die weken lukt het me om het nonchalant te laten klinken. ‘Helaas.’

‘Wat een idioot.’

‘Ik kan het hem niet eens kwalijk nemen. Ze is knap, ze is negentien en ze adoreert hem, wie zou daar niet voor vallen.’

‘Zoals ik al zei: hij is een idioot.’ Hij sluit zijn ogen en draait zijn gezicht naar het waterige zonnetje dat sinds vanmorgen is gaan schijnen.

‘Ze mag hem hebben,’ zeg ik flink. ‘Ik hoop dat ze geniet van haar vakantie. Zuid-Frankrijk was toch al nooit mijn droombestemming.’

‘En wat is je droombestemming dan wel? Want ik neem niet aan dat dat heel toevallig net deze camping is.’

‘Er is niet specifiek een plek waar ik heen wil. Ik vind het gaaf om een interrailkaart te kopen, met mijn rugzak op de trein te stappen en elke nacht in een andere stad te slapen. Ik heb een paar keer met vriendinnen een weekje door Europa getreind, maar hij zou dat echt nooit willen. Als hij al op vakantie gaat dan moet alles vooraf geboekt zijn en dan wil hij met de auto, want anders heb je niet je eigen vervoer en dan kun je ook nog eens veel te weinig spullen meenemen. Het idee om wekenlang uit een rugzak te leven vond hij vreselijk. Terwijl ik dat juist het einde vond. Die vrijheid. Al die mensen om je heen. Niet teveel bagage. Enfin.’ Ik glimlach kort. Niet te lang doordraven over Sander. ‘Ik ben nu hier. Als single. Dus ik moet er maar het beste van maken.’

‘Kun je het wel een beetje vinden met je ouders?’

Ik knik. ‘Meestal wel.’

‘Heb je nog meer broers en zussen?’

‘Een broer.’

‘Ouder of jonger dan jij?’

‘Floris is twintig minuten ouder.’ Ik lach. ‘We zijn een tweeling.’

‘O, lachen!’

‘Stel je er maar niet teveel van voor, ik ben niet bepaald dikke vrienden met mijn broer.’

‘Niet?’ vraagt Noah met opgetrokken wenkbrauw.

‘Het is niet zo dat we elkaar naar het leven staan, maar we hebben ook nooit echt een band gehad. We lijken gewoon voor geen meter op elkaar. Floris is enorm ambitieus, heeft een of andere hoge functie bij een verzekeringsbedrijf, verdient een topsalaris en ik? Ik ga volgend jaar eindelijk afstuderen en ik weet nog steeds niet zeker of dit nou is wat ik echt leuk vindt en wat ik tot mijn vijfenzestigste wil doen. Ik ben vierentwintig en ik weet nog steeds niet wat ik met mijn leven aan moet.’ Ik zucht eens diep. ‘Als ik dan naar mijn broer kijk dan voel ik me zo’n loser. En niet alleen hij, alle mensen om me heen lijken precies te weten waar ze mee bezig zijn, wat ze willen van het leven en wat hun doelen zijn, terwijl ik denk: hoe kun je dat nou weten als je nog maar net volwassen bent. Er zijn zoveel dingen om uit te kiezen en iedereen lijkt er al helemaal uit te zijn.’

‘Dit is zo herkenbaar, weet je dat? Ik heb twee oudere broers, de ene is huisarts, de ander bioloog, zelf ben ik vijfentwintig en ik ben al met mijn derde studie bezig omdat ik ook totaal nog niet weet wat ik nou echt wil doen. Er is niks waarvan ik nou echt denk: ja, dat is me nou op het lijf geschreven, daar ben ik goed in, dat is wat ik de rest van mijn leven wil doen. Steeds als ik denk dat ik het weet dan begin ik weer aan mezelf te twijfelen.’

Even zijn we stil, maar het is geen ongemakkelijke stilte, het is het soort stilte dat je hebt als je met iemand op precies dezelfde lijn zit. Dan wordt het moment verbroken door het geluid van binnenkomend smsje.

‘Ik moet weg, ik moet de rest helpen. Zie ik je later nog?’

Ik knik en kijk hem na terwijl hij wegloopt. Als hij bijna van het veldje af is, draait hij zich om en loopt weer terug. ‘Hoe heet je eigenlijk?’

‘Evelien.’

‘Ik ben Noah.’


Volgende: deel 7

Vorige: deel 5

56 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page