top of page
  • Foto van schrijverSusan van Eyck

Wisselvallige dagen slot - Evelien


Als we op het station aankomen, staat de trein naar Utrecht al klaar. Met enige moeite tillen we onze spullen naar binnen. Het is gelukkig redelijk rustig op dit tijdstip, er zijn nog vier lege plekken bij elkaar. Ik ga bij het raam zitten en zet mijn backpack naast me, mijn schoudertas staat tussen mijn voeten. Sander zet zijn koffer tussen ons in en gaat schuin tegenover me zitten.

‘Daar gaan we dan,’ zegt hij.

Ik knik en forceer een glimlach. Dit is de reis van mijn leven, hou ik me voor. Vanavond slaap ik in Genève. Ik ben samen met de man die ik door en door ken, die alles van me weet, overal bij is geweest al sinds ik zestien ben. Er is logischerwijs niemand te bedenken met wie ik deze reis beter zou kunnen maken dan met Sander. Toch blijf ik maar dat vreemde gevoel houden, een soort leegte, een gat dat alsmaar groter wordt en pijn begint te doen. Het gaat over, hou ik mezelf voor. We zijn een flinke tijd uit elkaar geweest, we moeten gewoon weer aan elkaar wennen, het vertrouwen moet herstellen. Het is goed dat we op reis gaan samen, zodat we ons weer vertrouwd gaan voelen met elkaar, terugvinden wat we zijn kwijtgeraakt. Thuis voelt nu juist niet als thuis. Ik heb de halve nacht wakker gelegen omdat het voelde alsof ik in het verkeerde bed lag, een vreemd bed met een vreemde man. Daarom wilde ik meteen vandaag vertrekken. Als we samen op nieuwe plekken komen, nieuwe indrukken opdoen, los zijn van thuis en alle pijnlijke herinneringen loslaten dan komt het wel weer goed. Dat kan niet anders. Als iemand zoveel moeite doet dan moet het goed komen.

Sander kijkt op de reisplanning die hij gisteravond laat nog heeft uitgedraaid. ‘We hebben straks maar vijf minuten de tijd om over te stappen op de ICE naar Basel, dus we moeten wel zorgen dat we direct naar het goede perron lopen. Utrecht Centraal is nogal een doolhof.’

Utrecht Centraal. Ik voel de pijn in mijn maag erger worden als ik eraan denk hoe ik daar gisteren rondliep, verblind door tranen, steeds maar op mezelf inpratend dat dit echt de goede beslissing was. Utrecht Centraal, het is hemelsbreed nog geen twintig kilometer bij Noah vandaan. Ik zie weer zijn ogen, zijn wimpers, zijn lach en knijp uit alle macht mijn ogen dicht om te voorkomen dat ik weer ga huilen. Niet meer aan Noah denken. Hij is verleden tijd. Ik moet er niet meer van maken dan het was. Het stelde niks voor, we zijn zo kort samen geweest. Veel te kort, flitst het door me heen, en ik beweeg mijn hoofd heen en weer om die gedachte letterlijk van me af te schudden. Niet meer aan denken. Het is klaar nu. Over en uit.

‘Wat is er?’ vraagt Sander bezorgd en voorzichtig pakt hij mijn hand. ‘Je huilt.’

Verwonderd voel ik aan mijn gezicht. Mijn wangen zijn nat. Een verse traan valt op het tafeltje tussen onze bankjes in. Een luide snik ontsnapt uit mijn keel. Sander kijkt me aan. Heel lang. Ik kijk terug, ik wil iets zeggen, maar ik weet niets, ik weet echt bij god niet meer wat ik nog kan zeggen.

‘Je wilde dit helemaal niet, hè?’ vraagt hij uiteindelijk zacht. ‘Je zit hier omdat je je verplicht voelt, maar je wil helemaal niet bij mij zijn. Je wil bij hem zijn.’

Ik sla mijn handen voor mijn gezicht, schud mijn hoofd en knik tegelijkertijd. Zelfs nu nog kan hij mijn gedachten lezen. Hij heeft gelijk, ik wil hier niet zijn. Niet in deze trein, niet in ons huis, niet in Genève, niet in Italië, niet in Griekenland en niet op alle andere plekken waar ik ooit zo graag naartoe wilde. Het gevoel komt niet terug door samen te reizen. Het gevoel is gewoon weg, echt helemaal weg. Ik wil maar op één plek zijn en dat is bij Noah, of dat nou in Amsterdam is of op camping De Kievitsberg of waar dan ook.

‘Huil nou niet…’ Sander kijkt me lief aan en voor één moment zou ik willen dat ik weer van hem kon gaan houden. ‘Je wil toch niet dat hij je zo ziet?’

‘Hoe bedoel je?’ vraag ik verward.

‘Evelien, ik wil dat je gelukkig wordt en als jij het gevoel hebt dat dat met hem is dan moet je ervoor gaan. Neem de trein terug naar de camping, ga naar hem toe, zeg hem wat je voor hem voelt.’

Even wil ik protesteren, dan realiseer ik me dat dat juist niet eerlijk zou zijn. ‘Oké…’ zeg ik zacht.

‘Oké,’ zegt Sander ook.

‘Maar jij dan? Ga jij dan weer terug naar huis? En hoe moet dat dan met de Interrailkaarten?’

‘Van die ene Interrailkaart is het gewoon dikke vette pech,’ zegt Sander. ‘Die andere ga ik gebruiken.'

‘Wat? In je eentje? Maar je vond dat altijd zo vreselijk.’

‘Dat klopt, maar ik denk dat het wel een keer goed voor me is om eens te leren loslaten. Dat heb ik al zo ongeveer mijn halve leven veel te weinig gedaan.’ Sander glimlacht voorzichtig. ‘Maak je om mij nu maar geen zorgen. Ik kom wel weer op mijn pootjes terecht. Ga jij nu zelf maar zorgen dat je gelukkig wordt.’

‘Dat ga ik doen.’ Ik slik en kijk hem nog een keer aan. ‘Dat ga ik zeker doen.’

Het is nog geen twintig minuten reizen vanaf Utrecht Centraal, maar ik sta te springen van ongeduld. De trein rijdt veel te langzaam, de camping is nog veel te ver weg. Op het station moet ik nog een kwartier op de bus wachten en ik voel de tijd wegtikken. Vanaf de halte ren ik bijna naar de camping, voorbij de slagboom, de receptie, naar het pleintje.

Ik zet mijn backpack op de grond en veeg met mijn arm mijn klamme voorhoofd af. Het lijkt wel alsof ik nu pas voel wat voor gewicht ik met me meedraag en hoe warm het alweer aan het worden is. Hijgend kijk ik rond. Ik zie niemand van het recreatieteam. Misschien is hij op het sportveld of in het zwembad.

Of misschien is hij allang weg hier.

God, wat ben ik stom geweest. Ik was zo gelukkig met Noah, zo verliefd, en ik heb het gewoon uit mijn vingers laten glippen. En nu is het te laat.

‘Evelien! Evelien!’

Het is Bibi die op me af komt rennen. Zij was wel de allerlaatste die ik had verwacht. Eerlijk gezegd had ik verwacht dat zij me zou mijden als de pest als ze me hier zou zien.

‘Je bent terug,’ roept ze uit met een bijna kinderlijke verwondering. ‘Je bent van je reis met je ex teruggekomen voor Noah! O mijn god, dat is zo romantisch!’

‘Ja,’ zeg ik een beetje beduusd. ‘Dat klopt Maar weet je ook waar hij is?’

‘Hij is naar huis, hij heeft net tien minuten geleden de bus naar het station genomen.’

‘Kut.’ Ik heb hem onderweg helemaal niet gezien. Onze bussen moeten elkaar gekruist hebben zonder dat we elkaar zagen.

Ik vis mijn mobiel uit mijn tas en probeer hem te bellen.

‘Neemt hij op?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Misschien hoort hij zijn telefoon niet.’

‘Of hij wil me niet meer spreken.’ Ik zucht diep. ‘Ik heb hem gewoon te erg gekwetst.’

‘Dan moet je hem nu achterna. Je moet hem vertellen wat je voor hem voelt!’

‘Ja, hoe dan? Ik heb geen auto, ik haal hem nooit meer in. De bus gaat eens in het half uur, als ik weer het station ben, is hij allang weg.’

‘Ik weet wel iets!’ Bibi’s ogen beginnen te glinsteren. ‘Kom mee!’

Ik pak mijn backpack weer op en loop achter haar aan naar een scooter, die naast de receptie staat. Bibi zet een helm op, steekt mij een tweede helm toe en stapt op. ‘Kom achterop,’ zegt ze. ‘Als we opschieten halen we het nog voor zijn trein weg is.’

‘Jeetje. Het lijkt wel een film.’

‘Noah zei al dat ik teveel films kijk.’ Bibi start de scooter en we scheuren de camping af. ‘Maar ik vind dat als je van iemand houdt, je alles gedaan moet hebben om hem dat duidelijk te maken.’

Ze geeft wat extra gas, ik moet haar stevig vasthouden om niet met backpack en al achterover van de scooter te vallen. De bomen langs de weg razen voorbij, Bibi’s blonde haar wappert in mijn gezicht.

‘Gave scooter heb je,’ roep ik in haar oor.

‘Die is niet van mij, die is van mijn baas,’ schreeuwt ze terug. ‘Maar zij vergeet ‘m nog wel eens op slot te zetten.’

‘Krijg je hier geen problemen mee?‘

‘Waarschijnlijk wel.’ Ze kijkt heel even om en grijnst. ‘Maar who cares?’

In tien minuten zijn we op het station. Ik geef Bibi een dikke zoen op haar wang en dan moet ik heel hard rennen, naar beneden, de tunnel onder het spoor door. Ik hoor de trein aankomen, de spoorbomen gaan al omlaag, over een paar minuten is hij weg. Hijgend en half struikelend klim ik de trap op en kijk om me heen. Hij is er niet. Ik ben te laat, hij heeft de vorige trein genomen.

Dan zie ik hem opeens staan, leunend tegen een reclamebord, zijn reistas tussen zijn voeten. Ik roep zijn naam, ren op hem af. Hij kijkt op, zijn ogen worden groot, dan begint hij te stralen en ik stort me in zijn armen. We zoenen wild, ik klem me nog steviger aan hem vast, om ons heen beginnen een paar mensen te joelen en te klappen. Ik hoor hoe de trein het station binnenrijdt en met een gierend geluid tot stilstand komt, ik hoor de deuren sissend opengaan. De mensen op het perron komen in beweging, er klinkt geroep, de conducteur fluit. Als ik mijn ogen open doe is de trein weg en zijn alleen wij nog op het perron.

‘Wat doe jij nou hier?’ vraagt Noah zacht. ‘Was je toch niet op reis?’

‘Dat was ik wel, maar toen ik eenmaal was vertrokken, besefte ik dat ik de verkeerde beslissing had genomen.’

‘Dus je was al onderweg met al je spullen en je interrailkaart en toen ben je onderweg weer uitgestapt?’ vraagt Noah ongelovig.

‘Ik had in eerste instantie nooit moeten gaan. Ik had meteen voor jou moeten kiezen.’

‘Gelukkig ben je er nu.’ Noah kijkt naar de klok. ‘Je hebt nog een kwartier.’

‘Een kwartier voor wat?’

‘Om een kaartje te kopen voor de trein naar Amsterdam.’ Hij kijkt me hoopvol aan. Ik schiet in de lach en zet mijn backpack tegen zijn spullen aan.

‘Een enkeltje Amsterdam, komt eraan.’

Opgelucht kust hij me op mijn mond. Ik sla mijn armen om me heen en kus hem terug, zo lang en uitgebreid dat we bijna de volgende trein missen. Vorige: deel 25

74 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page